Joost van den Toorn (Amsterdam, 1954) studeerde aan de Gerrit Rietveld Academie en woont en werkt in Zaandam. Al meer dan veertig jaar maakt hij bronzen beelden die meteen opvallen: figuratief, letterlijk en met een flinke dosis overdrijving. Daarmee neemt hij een bijzondere plek in binnen de Nederlandse beeldhouwkunst.
‘Notities’ noemt ze de kleine werken. In haar atelier hangen er 59 in een rechthoekige formatie boven en naast elkaar. Het is een bron, een voorschot op wat komen gaat. Elk schilderijtje kan de aanleiding zijn voor een nieuwe serie abstracte doeken. Kán. ‘Want als ik er niets in zie, span ik ze af.’
Tijdens haar studie aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht ontdekte Ien Lucas (1955, Echt) haar affiniteit met abstractie. ‘Figuratie hangt zo vast in de tijd. Het heeft voor mij snel iets gedateerds.’ Lucas voelt meer voor doeken zonder verhaal. ‘Al zou je óók kunnen stellen dat het schilderij zélf het verhaal is met zijn streken, textuur, de repetitie van lijnen, met zijn vormen en verfspatten.’
Het beeld van de kunstenaar die eerst moet vernietigen om dan pas te kunnen creëren krijgt bij de kunstenaar Ton van Kints (Den Haag, 1955) letterlijk gestalte. Zijn werk wordt getekend door de sporen van een werkwijze die je zowel destructief als constructief kan noemen. Van Kints verzaagt houten platen in eenvoudige, losse delen om vervolgens deze stukken als een zelfgeschapen puzzel weer tot één geheel samen te voegen. De complexiteit van het beeld wordt echter altijd weer getemperd door de leesbaarheid van de handeling. Zijn vaak cryptische titels verwijzen naar de gebeurtenis, die zich onder zijn handen heeft voltrokken.Het materiaal bepaalt voor een groot deel de verschijning het werk. Je ziet dat Ton van Kints respecteert hoe zijn materiaal zich gedraagt. Tegelijk onderwerpt hij het aan zijn eigen scenario. Hij spreekt over zijn werken alsof het om personages gaat, mede-acteurs. Deze worden wél door de kunstenaar geregisseerd. Het is passen, meten en herschikken.
Wie het atelier van de Haagse kunstenaar Ossip (Den Haag 1952) betreedt, waant zich in de wereld van een ontdekkingsreiziger, waarin exotische, etnografische vondsten en vreemde verzamelingen te vinden zijn. Ook doet het denken aan een werkkamer van Sigmund Freud, de grondlegger van de psychoanalytica. Honderden beelden, van heel groot tot heel klein, staan op tafels, hangen aan muren en vullen de gang en omliggende ruimtes. De werken zijn alle samengesteld uit fotografische portretten uit de tijd van onze groot- en overgrootouders. Ossip haalt ze o.a. uit oude, vergeten tijdschriften en boeken. De personen op deze foto's zijn niet meer te identificeren, ze zijn vergeten, tijdloos en onbepaald.